In de zuurstofloze omgeving van meer dan 400 miljoen jaar geleden vonden cyanobacteriën en schimmels elkaar en gingen een symbiotische relatie aan. Ze vormden korstmossen die over bladgroen beschikten en hierdoor zuurstof en koolhydraten konden produceren. Uit deze korstmossen ontwikkelden zich de groene landplanten, die zuurstof en voedingsstoffen leveren voor alle direct of indirect van planten afhankelijke organismen op aarde – inclusief de mens. Dankzij de ‘uitvinding’ van houtstof konden er houtige gewassen en bomen ontstaan, die bossen en wouden vormden. Zonder schimmels en paddenstoelen of zwammen die celstof en houtstof afbreken, zou een bos in zijn eigen afval omkomen.
Kortom, schimmels en paddenstoelen of zwammen spelen een sleutelrol in het ontstaan en voortbestaan van al het leven op aarde.
In dit boek introduceert mycoloog en bosecoloog Gerrit Jan Keizer het boomsoorteigen ecosysteem. Het uitgangspunt hierbij is dat een boom het centrum van zijn aan de boomsoort gebonden ecosysteem is en een unieke relatie onderhoudt met honderden, soms zelfs duizenden organismen, waaronder de paddenstoelen en zwammen. Deze zijn voor hun levenscyclus afhankelijk van de boom, hun ‘suikeroompje’ (sugar daddy), en omgekeerd is de boom van hen afhankelijk. Keizer laat zien welke soorten horen bij de oorspronkelijk inheemse loofbomen – zomer- en wintereik, beuk, berken, wilgen, elzen en populieren – en bij de enige oorspronkelijk inheemse naaldboom, de grove den. Hij gaat in op de relaties die deze bomen onderling en met andere organismen aangaan en op hun talrijke unieke relaties met paddenstoelen of zwammen. Tevens vermeldt hij per boomsoort de insecten.
Dit maakt dit boek geschikt voor zowel mensen die zich beroepsmatig met het beheer van bomen en bossen bezig houden als natuurliefhebbers.